In Burkina Faso, in het goudzoekersgebied Bantara, daalt de 16-jarige Rasmané meer dan 100 meter onder de grond af in ambachtelijke mijnen om goud te winnen. Rasmané baant zich een weg door deze woeste, volwassen wereld in de hoop zich ooit te emanciperen.
Zoals alle tieners van zijn leeftijd is Rasmané speels en dromerig. Zijn dagelijkse routine bestaat uit koken, werken in de galerie en graven op een diepte van meer dan 100 meter. Zijn hoop hangt aan een touw dat vanuit de diepte onbeperkt omhoog gaat. Hij hoopt goud te vinden waarmee hij zijn toekomst kan opbouwen. Maar de lange dagen van arbeid zijn vruchteloos. Naarmate de tijd en zijn beproevingen verstrijken, verandert zijn lichaam, zijn gelaatstrekken worden meer uitgesproken. Van binnen verliest hij geleidelijk zijn kinderlijke onschuld.
Wanneer Rasmané eindelijk zakken erts bemachtigt, brengt hij ze naar de yaar, de stad die uit het niets is opgebouwd aan de rand van de mijnen. Daar ontmoet hij Missa en Dramane, 12 en 13 jaar oud, twee karretjesrijdende vrienden die belast zijn met het vervoer van het erts van de gouddelvers. Zij begeleiden Rasmané bij de verschillende stadia van de transformatie van het erts, tot het langverwachte moment waarop het goud in geld wordt omgezet.